Op 23 juni 2018 kwam de chemicaliëntanker Bow Jubail in aanvaring met een steiger, waarbij de enkelwandige brandstoftank werd doorboord. Daardoor kwam ruim 200 ton ruwe stookolie in het water terecht (foto: Zeehavenpolitie Rotterdam).

Op 23 juni 2018 kwam de chemicaliëntanker Bow Jubail in aanvaring met een steiger, waarbij de enkelwandige brandstoftank werd doorboord. Daardoor kwam ruim 200 ton ruwe stookolie in het water terecht (foto: Zeehavenpolitie Rotterdam).
Door het beter benutten van de haveninfrastructuur voor zeeschepen met enkelwandige brandstoftanks gevuld met ruwe stookolie en zorgvuldige begeleiding door sleepboten, moet de Rotterdamse haven zich maximaal inzetten om grootschalige lekkages in de toekomst te voorkomen. Dit stelt de Onderzoeksraad voor Veiligheid in het op 12 maart gepubliceerde rapport over de olielekkage in juni 2018.

De Rotterdamse haven telt zeer veel vaarbewegingen, waaronder ook zeeschepen met enkelwandige brandstoftanks. Om te voorkomen dat deze tanks lek kunnen slaan, zijn aanvullende maatregelen nodig, zo stelt de Onderzoeksraad. Op 23 juni 2018 kwam de chemicaliëntanker Bow Jubail in aanvaring met een steiger. De enkelwandige brandstoftank werd daarbij doorboord, waardoor ruim 200 ton ruwe stookolie in het water terechtkwam. De uitstroom bleek lastig te bestrijden en leidde tot ernstige milieuschade.

‘Shutdown’ kon worden voorkomen

De aanvaring maakt volgens de Onderzoeksraad duidelijk dat een grootschalige lekkage ingrijpende gevolgen heeft. Ondanks dat de oliebestrijdingsoperatie snel op gang kwam, mondde de lekkage in korte tijd uit in serieuze milieuschade. De honderden besmeurde vogels vormden hiervan een zichtbaar bewijs. Een ‘shutdown’ van bedrijven in de haven werd voorbereid, wat aanzienlijke economische en milieutechnische gevolgen zou hebben gehad. Dit kon uiteindelijk worden voorkomen.

Verspreiding via diepere waterlagen

Enkele minuten na de aanvaring kwam de crisisbeheersing op gang. Het Havenbedrijf Rotterdam, Rijkswaterstaat en de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond hebben met veel inzet gewerkt aan de beheersing van de gevolgen van de olielekkage. Tegelijkertijd werd zichtbaar dat zij onvoldoende waren voorbereid op een calamiteit van deze omvang. Er werd gehandeld conform bekende scenario’s, onder andere door de olie in te dammen met drijvende schermen. Er werd geen rekening gehouden met het scenario van olie die zich vermengt met het havenwater en zo in diepere waterlagen terechtkomt. De dichtheid en specifieke samenstelling van de olie die uit de Bow Jubail stroomde, gecombineerd met de snelheid van de uitstroom, maakte dat het zich onder het wateroppervlak verder kon verspreiden. Essentiële informatie ontbrak bovendien, waardoor de oliebestrijders onvoldoende zicht hadden op het tempo waarmee de olie zich verspreidde. De olie raakte letterlijk uit het zicht.

Inzet extra opruimcapaciteit kostte veel tijd

Op het moment dat ver op de Oude Maas olie werd gesignaleerd, werd de focus verlegd van oliebestrijding naar olieruiming. Hoewel ook deze operatie snel op gang kwam, bleek het beschikbare materieel onvoldoende voor een lekkage van deze omvang. Het inzetten van extra opruimcapaciteit via Rijkswaterstaat kostte veel tijd.

Inzetten op voorkomen lekkages

De Raad beveelt de Rotterdamse haven aan om met aanvullende maatregelen maximaal in te zetten op het voorkomen van grootschalige lekkages. Wanneer vooraf bekend is dat zeeschepen met enkelwandige brandstoftanks de haven aandoen, kan rekening worden gehouden met de aanlegplaats, ondersteuning door specifieke sleepboten en de waterstand. Tevens kan de haven het voortouw nemen in het opstellen van veiligheidseisen die aan zeeschepen met enkelwandige brandstoftanks worden gesteld. Ten slotte beveelt de Raad de minister van Infrastructuur en Waterstaat aan om het eerder uitfaseren van deze schepen internationaal op de agenda te zetten.

Samenwerking blijft noodzakelijk

Omdat ook aanvullende maatregelen niet geheel kunnen voorkomen dat een grootschalige lekkage opnieuw plaatsvindt, blijft samenwerking tussen partijen noodzakelijk. Formele afspraken moeten daarom worden verbeterd, stelt de Onderzoeksraad in zijn rapport. Ook de gezamenlijke voorbereiding op calamiteiten en het oefenen met verschillende scenario’s kan worden geïntensiveerd.

Aantal partijen is zelf al aan de slag gegaan

Na de aanvaring zijn een aantal betrokken partijen zelf actief aan de slag gegaan om te leren van het voorval. De Raad is positief over de verbeterpunten die tijdens dit ‘eerste orde leren’ zijn geïdentificeerd. Met het op 12 maart gepubliceerde rapport en de aanbevelingen wil de Onderzoeksraad het leren dat reeds in gang is gezet een stap verder brengen, om zo maximale veiligheidswinst te boeken.

Tien aanbevelingen

De Onderzoeksraad doet tien aanbevelingen aan de verschillende betrokken partijen. De eerste vijf aanbevelingen betreffen het voorkomen van een (olie)lekkage in de Rotterdamse haven:
1. Aan de minister van Infrastructuur en Waterstaat: ‘Agendeer zowel binnen de Europese Unie als binnen de Internationale Maritieme Organisatie de ambitie om zeeschepen met enkelwandige brandstoftanks eerder uit te faseren. Benut daartoe de zetel die Nederland de komende twee jaar heeft in de IMO Council.’
2. Aan Odfjell Ship Management en het Loodswezen Rotterdam-Rijnmond: ‘Zorg ervoor dat het voor alle betrokkenen duidelijk is hoe een manoeuvre gaat verlopen en wat er tijdens de manoeuvre van hen wordt verwacht. Breng dit in het kader van het Bridge Resource Management (BRM) actief onder de aandacht van het varend personeel en toets regelmatig of dit wordt toegepast.’
3. Aan het Havenbedrijf Rotterdam, DHMR en Odfjell Ship Management: ‘Zorg ervoor dat van alle zeeschepen die de haven bezoeken al voordat zij de haven bereiken bij de havenautoriteiten bekend is of sprake is van een enkelwandige brandstoftank.’
4. Aan het Havenbedrijf Rotterdam, DHMR en Odfjell Ship Management: ‘Inventariseer de belangrijkste veiligheidsrisico’s van zeeschepen met enkelwandige brandstoftanks voor (de omgeving van) de haven en neem maatregelen om deze risico’s te beheersen. Denk daarbij allereerst – maar niet uitsluitend – aan: het identificeren en creëren van (richtlijnen voor) passende aanlegplaatsen; manoeuvreerondersteuning door (specifieke typen) sleepboten; timing van aanmeren in relatie tot de waterstand en de vorm en belading van het schip.’
5. Aan het Havenbedrijf Rotterdam en DHMR: ‘Stel samen met (inter)nationale havens aanvullende veiligheidseisen aan zeeschepen met enkelwandige brandstoftanks.’

De volgende drie aanbevelingen betreffen het ruimen van de olie:
6. Aan het Havenbedrijf Rotterdam, DHMR en Rijkswaterstaat: ‘Investeer in kennis en innovatie rond oliebestrijding en het beperken van de uitstroom van olie. Benut daarbij de kennis uit het buitenland.’
7. Aan het Havenbedrijf Rotterdam, DHMR en Rijkswaterstaat: ‘Ontwikkel scenario’s over olielekkages of lekkages van andere stoffen, waarbij factoren als tij, soort en hoeveelheid stof en stroming een rol spelen en benut deze in de operationele keuzes en voorbereiding op calamiteiten.’
8. Aan het Havenbedrijf Rotterdam, DHMR en Rijkswaterstaat: ‘Organiseer dat bij calamiteiten direct gebruik kan worden gemaakt van luchtondersteuning en zorg ervoor dat informatie en beelden snel kunnen worden uitgewisseld en benut.’

De laatste twee aanbevelingen van de Onderzoeksraad gaan over de organisatie van de crisisbeheersing:
9. Aan de minister van Infrastructuur en Waterstaat: ‘Zorg ervoor dat Rijkswaterstaat zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het oppervlaktewater in de Rotterdamse haven daadwerkelijk invulling geeft. Dit vraagt om samenwerkingsafspraken met andere betrokken partijen op tactisch, operationeel en strategisch niveau. Bezie of dit op andere locaties in het land ook goed is ingevuld.’
10. Aan het Havenbedrijf Rotterdam, DHMR, de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond en Rijkswaterstaat: ‘Verbeter op operationeel en strategisch niveau de voorbereiding op een grote olielekkage door het opstellen van een calamiteitenplan en gezamenlijk oefenen.’

Bron: WaterForum