Onlangs schreven we over het verschenen rapport van Ecofys en Berenschot, waaruit blijkt dat een emissie-arme chemische industrie mogelijk is, maar ook zo’n 64 miljard euro gat kosten.
We stellen VEMW-directeur Hans Grünfeld een paar vragen naar aanleiding van dit rapport.
- Eerder spraken we elkaar over het feit dat de politiek een onrealistisch groot deel van de CO2-emissie bij de industrie neerlegde. In dit nieuwe rapport staan ook veel indrukwekkende getallen. Is het ook realistisch denk je? Hans: “In principe zijn de bevindingen in dit rapport in lijn met de bevindingen die wij al eerder hebben gepubliceerd. In dit nieuwe rapport wordt in meer detail gekeken naar de verschillende routes om die CO2-emissie verder te reduceren. De vier verschillende routes zijn biomassa, hernieuwbare elektriciteit, CCS en duurzame CO2. Ik denk dat de getallen die genoemd worden, zowel de kapitaalkosten als de operationele kosten, in dezelfde orde van grootte zijn die wij hebben berekend.”
- De grootschalige inzet op het gebied van innovaties, schaalvergroting, opleidingen en aantrekking van goede arbeidskrachten gaat zo’n 27 miljard euro kosten aan directe investeringen. De indirecte investeringen (energievoorziening en energie infrastructuur) voegen daar nog eens 37 miljard euro aan toe. Geldt dat nu specifiek voor de chemie? Hans: “Ja, dat gaat over de chemie. Die 63 miljard euro wordt echter wel over een grote periode uitgesmeerd. Men heeft tot 2050 om die benodigde investeringen te doen. Dat betekent dus ook dat die voorspelling niet meer dan een orde grootte is. Bovendien: de chemie is in Nederland een erg grote sector, dus de investeringen worden over een groot aantal partijen verdeeld.”
- Het rapport gaat er van uit dat er in 2050 een gesloten koolstofcyclus zal zijn. Is dat realistisch? Hans: “De chemie heeft een andere kijk op CO2 dan andere vormen van industrie. De chemie heeft namelijk behoefte aan koolstof als bouwsteen. Koolstof blijft dus nodig. Dan is het dus vooral heel belangrijk dat je de keten goed sluitend weet te krijgen. Als je dus plastic maakt in een duurzaam proces met duurzame koolstof, maar je het plastic aan het eind van de rit verbrandt, heb je het dus niet goed voor elkaar. Nu hebben we dat nog niet goed geregeld. Staal, papier en glas worden veel beter gerecycled dan plastic.“
- In het onderzoek wordt er vanuit gegaan dat er in 2050 13.500 mW aan windvermogen beschikbaar zal zijn. Nu willen we in Nederland allemaal wel aan de windenergie, maar in de praktijk wordt het plaatsen van windturbines vaak tegengewerkt door gemeentes. Die hebben lokaal de zeggenschap over plaatsing. Hoe komen we dan ooit aan dat beoogde vermogen? Hans: “Dat is inderdaad een groot probleem. Je moet denken aan wind op zee, ook al denk ik persoonlijk dat we ook op land een aanzienlijk potentieel hebben om windenergie op te wekken. Kosteneffectief is dat ook slimmer dan wind op zee. Maar goed, er is geen maatschappelijk draagvlak voor grootschalige windparken op land. Overigens zijn er ook op zee barrières. In het industriecluster bij Delfzijl kan men best wat windenergie gebruiken, maar het waddengebied is voor een groot deel gereserveerd voor defensie.”
- We horen regelmatig over industriële symbiose: het uitwisselen van reststromen, gesloten cycli, etcetera. Is dat de toekomst? Hans: “Jazeker. Kijk, hier ligt een groot competitief voordeel voor Nederland. Het grote voordeel van ons kleine land is dat het uitwisselen van stromen tussen verschillende bedrijven goedkoper en makkelijker is dan in landen met enorme oppervlaktes. Je kunt ook denken aan mogelijke connecties tussen de agrofood sector en de chemie. Het kan best zo zijn dat de agrofood gaat zorgen voor de vervanging van fossiele bouwstenen. De Nederlandse agrofood is een van de meest geavanceerde ter wereld.”