PBL: Energietransitie EU sluit niet aan op NL strategie
Om de Europese klimaatdoelen van 2030 te behalen, zijn er forse extra inspanningen nodig. Dat concludeert het PBL op basis van nieuw onderzoek.
In 2030 moet er 55% minder CO2 worden uitgestoten dan in 1990 en moet 40% van de energievoorziening duurzaam zijn. Als onderdeel van de Europese Green Deal presenteerde de Europese Commissie deze zomer het Fit-for-55 project. Middels een aantal nieuwe klimaatwetten moeten die doelen behaald worden.
De nieuwe wetten sluiten voor een deel aan op de Nederlandse strategie, maar, zo concludeert PBL, er zullen koerswijzigingen en forse extra inspanningen moeten worden verricht.
ESR, REDII en EED
De aanpassingen van de ESR (Effort Sharing Regulation) vereisen een extra (ten opzichte van het huidige doel) reductie van 15 megaton voor de lichte industrie, gebouwde omgeving, mobiliteit en de landbouw samen. Ook de subdoelen van de REDII en de EED vragen om een koerswijziging met betrekking tot energiebesparing, hernieuwbare energie en het gebruik van groene waterstof (zie ook onderaan dit artikel).
Industrie
Voor de industrie wijken de EU-doelen meer af van de Nederlandse strategie dan voor de andere sectoren. Waar Nederland vooral inzet op CCS en blauwe waterstof, wil de EU directer op het klimaatneutrale einddoel afkoersen met een verplicht aandeel van groene waterstof en striktere doelen met betrekking tot hernieuwbare energie. Volgens het PBL wordt de energietransitie voor Nederland daardoor tot 2030 duurder dan bij de Nederlandse strategie. Bovendien zal er vaart gemaakt moeten worden om de doelen überhaupt te kunnen halen.
Bindend
In de PBL policy brief vat de volgende tekst de situatie goed samen:
De bindende verplichting voor een aandeel van minstens 50 procent groene waterstof in het totale waterstofgebruik van de industrie betekent een aanzienlijke opgave voor de inzet van groene waterstof (zie paragraaf 3.3.2). Weeda en Segers (2020) schatten de jaarlijkse hoeveelheid waterstof die in de Nederlandse industrie wordt ingezet op 180 petajoule, waarvan circa 65 petajoule in raffinaderijen. Dat zou betekenen dat (bij gelijkblijvende consumptie) in 2030 55 a 60 petajoule groene waterstof zou moeten worden gebruikt. Dit lijkt een ondergrens, omdat er een toename van het waterstofgebruik in de industrie wordt verwacht van tussen de 15 en 75 petajoule (zie bijvoorbeeld Gasunie 2021). Verschillende bedrijven in de chemiesector hebben plannen voor het gebruiken van waterstof dat wordt geproduceerd uit aardgas of restgassen (SMR/ATR) met CCS (blauwe waterstof). Dit kan door het toepassen van CCS op huidige waterstoffabrieken, of door het plaatsen van
nieuwe waterstoffabrieken voorzien van CCS. Het voorstel lijkt te botsen met deze plannen voor het gebruik van blauwe waterstof, aangezien het toepassen van blauwe waterstof de doelstelling niet dichterbij brengt en –wanneer de plannen een uitbreiding van het waterstofgebruik impliceren- de opgave zelfs vergroten. Dit geldt niet voor de plannen bij raffinaderijen, waarvan het waterstofgebruik niet onder de verplichting valt – alhoewel het gebruik van RFNBO’s bij raffinaderijen wel mee mag tellen voor de transportopgave. Implementatie van DRI (directe reductie van ijzer) op basis van groene waterstof bij TATA Steel zou een flinke bijdrage kunnen leveren aan de opgave.
Het complete rapport is hier te lezen.